Maak een kruimeldeeg klaar: met de vingertoppen 75 g oter in de bloem fijnwrijven, 1 theelepel suiker toevoegen en juist voldoende water bijvoegen om een niet-plakkerig deeg te bekomen.
In een bol rollen en koel wegzetten tijdens het klaarmaken van de appels en de vorm.
De bodem van de taartvorm met 50 g romige, maar niet gesmolten boter instrijken (ca. 50 g) tot een regelmatige laag van 4 à 5 mm en hierover een laag suiker (50 g of 2 heel bolle eetlepels) strooien.
De appels schillen en in dikke, regelmatige schijven snijden van 1 tot 2 cm dikte. De eerste laag appels op de suiker leggen, ze omgekeerd op elkaar schuivend, want bij het ontvormen komen de appels boven te liggen, en moet de bolle kant van de appelsneetjes zichtbaar zijn. Nadien een 2e, 3e en misschien wel 4e laag appels opleggen.
De appels met een eetlepel suiker bestrooien.
Het deeg uitrollen tot 3 à 4 mm dikte en een diameter lichtjes groter dan de taartvorm. Het deeg op de appels leggen en met de vingertoppen zachtjes aan de randen tot de bodem van de taartvorm duwen.
Met een scherp mes of schaar inkepingen maken in het deeg, zodat de damp tijdens het bakken kan ontsnappen.
In een warme oven (225°C) bakken op het onderste derde van de oven.
Na 25 tot 30 min. (soms langer) moet het deeg goudbruin zijn. Uit de oven halen, eventjes laten afkoelen (2-3 min.). De gril van de oven aanzetten. De taart omkeren, door de dienschotel erop de plaatsen en om te draaien in een snelle beweging, maar zonder burtaliteit.
De appels met 50 g suiker bestrooien, 25 g gesmolten boter erover gieten en de bovenkant laten karameliseren onder de gril.
Zodra de bovenkant goudbruin is, uit de oven halen. Deze taart is lekker koud, lauw of warm.