Was de linzen goed en doe ze in een grote pan met de runderfond, laurier en tijm. Breng het geheel aan de kook, schep het gevormde schuim eraf en draai het vuur laag. Laat de linzen zachtjes koken. Schil de selderijknol en rasp deze op een grove rasp. Maak de preien schoon en snijd ze in smalle ringen. Doe beide groenten bij de linzen en laat het geheel in circa 45 minuten gaar koken.
Snijd intussen de plak spek in smalle reepjes. Pel de sjalotjes en de knoflook en snijd ze in plakjes. Pocheer de verse worst 20 minuten in water dat tegen de kook aan is gebracht. Schil de aardappels en kook ze beetgaar; snijd ze in blokjes. Was de kerstomaatjes en ontdoe ze van de kroontjes; ontvel ze desgewenst (zie tip week 28). Snijd de selderij fijn.
Bak de spekreepjes knapperig bruin op halfhoog vuur in een droge koekenpan. Schep het spek met een bakspaan uit de pan en smoor sjalot en knoflook glazig in het spekvet. Snijd de verse worst in plakjes.
Druk de linzensoep door een (draai)zeef in een schone pan of pureer de soep in de keukenmachine. Verwarm de soep, meng de voorbereide ingrediënten voor het garnituur erdoor, laat dit even mee warmen en breng de soep op smaak met versgemalen peper.
Schep de soep in vier verwarmde borden en geef er grof bruin brood of crackers bij.